Talenknobbels

Aflevering 37

Voor sommigen is het een heilige graal: één volledig Brussels meertalig onderwijs waarin vakken afwisselend in het Nederlands en het Frans worden gegeven. Een variant hierop is drietalig onderwijs, met Engels erbij. Waar wordt dit in Brussel uitgeprobeerd en tilt het echt het taalniveau van de leerlingen omhoog? ‘Het is zoals met veel dingen. Je vertrekt van een onderbouwde stelling en pas jaren later volgt het bewijs dat het werkt.’

Voor sommigen is het een heilige graal: één volledig Brussels meertalig onderwijs waarin vakken afwisselend en gelijkwaardig in het Nederlands en het Frans worden gegeven. Een variant hierop is drietalig onderwijs, met Engels erbij.

Het idee heeft wel iets. In beide taalgemeenschappen twee of drie evenwaardige talen die iedereen moet kennen, punt. Maar ik blijf zo mijn twijfels hebben, omdat ik erg nuchter en pragmatisch denk. In het Franstalig onderwijs bijvoorbeeld is dit meertalig verlangen minder hip. Geen woord ook hierover in het ambitieuze Excellentiepact dat het Franstalig onderwijs de komende jaren een drastische kwaliteitsboost moet geven. ‘Leerlingen zijn ook niet gelijk’, zegt leraar Johan De Donder van het Maria-Boodschaplyceum in het centrum. ‘Er zijn er die meer of minder aanleg hebben voor taal en voor sommigen zou het een brug te ver zijn.’

Misschien moeten we in meertalig onderwijs niet dé oplossing zien om het taalniveau van het Brussels onderwijs op te krikken. Wel experimenteren en intussen vele verschillende bloemen laten bloeien. Van Luxemburg weten we dat het werkt. Daar studeert 83 procent van de leerlingen drietalig af. Ook in Canada en aan de Brusselse Europese scholen loopt meertalig onderwijs gesmeerd. Het algemeen principe is simpel. Breng kinderen op een zo vroeg mogelijke leeftijd in contact met meerdere talen. Dan zijn ze als sponzen die vrij spontaan verschillende talen kunnen opzuigen. Tegelijk wordt hun brein gestimuleerd en stijgt het cognitief vermogen om informatie te verwerven.

Een van de vroegste initiatieven voor een variant op meertalig onderwijs in Brussel was het bicultureel onderwijs. Het ging niet zozeer om het bereiken van een goede twee- of drietaligheid. Wel om het niveau van het Nederlands te pimpen door andere moedertalen een plek te geven. In enkele Nederlandstalige kleuter- en basisscholen kregen kinderen les in het Nederlands en bepaalde thuistalen zoals Spaans, Turks en Italiaans. Ook daar was het uitgangspunt simpel: eerst de moedertaal goed leren beheersen, waardoor kinderen een denkkader krijgen om er vlot een nieuwe taal bij te nemen. In 2011 werd de subsidie drooggelegd. Een hard bewijs voor een verhoogd kennisniveau Nederlands was er niet. We weten wel dat die kinderen zich ontpopten tot gemotiveerde leerlingen.

Meer dan in Vlaanderen heb je in Brussel scholen die het belang van de thuistaal beginnen te erkennen, zonder dat ze daarom echt meertalig onderwijs aanbieden. Erkenning is de meest elementaire vorm ervan. ‘Bij ons mogen kinderen op de speelplaats in het Turks ventileren’, vertelt directeur Sven Moens van de basisschool Paviljoen in Schaarbeek. ‘Meertaligheid draait in eerste instantie om openstaan en respect tonen.’ Als de school mij respecteert in mijn thuistaal, dan zal ook ik de school respecteren in de onderwijstaal. Dat is de mindset. Zo meent ook directrice Birgid Decleyn van de Basisschool Pistache: ‘Een kind moet zich goed voelen om te leren en dan is het afstraffen van het gebruik van de thuistaal uit den boze. Door hen die ruimte geven, drijven we de knuffelwaarde van het Nederlands op. Je kan dan zeggen: ik heb respect voor jouw taal, nu gaan we de mijne leren.’ Maar in Pistache gaat het verder dan dat. ‘We zijn gestart als een volledig tweetalige privékleuterschool waar de ene week Nederlands en de andere Frans werd gesproken. Dit immersieonderwijs wordt langs Nederlandstalige kant echter niet erkend en daarom konden we geen getuigschriften afleveren. Nu bieden we nog zes uur Frans per week aan. Dat is het maximaal toegestane. Ondertussen blijven we in de klas en op de speelplaats constant inzetten op de thuistaal. Kinderen mogen elkaar dus vragen om even iets in het Arabisch uit te leggen. En dat werkt. Als je het woord kringloop inhoudelijk in je eigen taal begrijpt, dan hoef je daarna nog gewoon het Nederlandse woord te leren. Anders moet je nieuwe materie ook nog eens in een nieuwe taal leren. We vragen de ouders om vooral de thuistaal met hun kinderen te spreken, want die moet wel zo goed en rijk mogelijk zijn. En we raden hen aan om vooral niet in het Nederlands voor te lezen, anders pompen ze er fouten in.’

Vanaf het secundair groeit langs Nederlandstalige kant de ruimte om met meertaligheid te spelen. Sinds 2014 is CLIL-onderwijs toegestaan: Content and Language Integrated Learning. Scholen mogen dan naast de eigenlijke taalvakken tot 20 procent van de totale lestijd een vak in een andere taal geven. Ongeveer 10 procent van de Nederlandstalige Brusselse scholen sprongen sindsdien op de kar. Het Meertalig Atheneum Woluwe begon er al drie jaar eerder mee. Directrice Helena Van Driessche: ‘We zijn al twintig jaar bezig om met middelen uit het GOK-beleid vooral het Nederlands op te krikken, en toch zie je na al die tijd te weinig doorstroming naar de universiteiten. Wij wilden met ons meertalig onderwijs een andere aanpak, één die ondersteund wordt door beproefd onderzoek. Aardrijkskunde wordt bijvoorbeeld zes jaar lang in het Frans gegeven en in de derde graad wetenschappen is chemie in het Engels. Voor Latijn laten we de keuze. In het Frans of in het Nederlands. Voor Nederlandstaligen kan Latijn dan een kans zijn om meer Frans te leren en voor Franstaligen is het een vorm van erkenning. Vaak weekt het bij hen ook meer respect los voor het Nederlands.’

Of het behaalde taalniveau Nederlands op het einde van de rit dan inderdaad beter is, vraag ik haar. ‘De attitude tegenover het Nederlands is alleszins verbeterd. Leerlingen beseffen dat ze ook die taal onder de knie moeten krijgen. Maar heel het systeem is nog onvoldoende uitgerold. Op een slecht fundament kan je niet stevig bouwen. In de ketting mag geen schakel ontbreken. Begin bij de erkenning van de thuistaal in het kleuteronderwijs en klim zo verderop. Idealiter verhoog je ook de toegestane marge voor CLIL-onderwijs. Doceer bijvoorbeeld drie talen voor telkens een derde van de tijd. Pas als we meertalig onderwijs in Brussel coherent hebben uitgebouwd, zullen we de effecten ervan kunnen inschatten. Daar is het vandaag te vroeg voor. Het is zoals met veel dingen. Je vertrekt van een onderbouwde stelling en pas jaren later volgt het bewijs dat het werkt.’

Wat vooralsnog niet kan in het Nederlandstalig onderwijs kan wel in het Franstalig net. Daar mag men al van in het basisonderwijs tot de helft van de tijd vakken in een tweede taal geven. In heel het Brussels Gewest zijn er vandaag 24 basisscholen en 27 secundaire die immersie-onderwijs geven. Dat is een beweging die ongeveer 15 jaar geleden startte vanuit het besef dat het verplichte taalvak Nederlands in het klassieke Franstalig onderwijs geen zoden aan de dijk zette. Globaal gezien verwerven de leerlingen een grotere taligheid, is de doorstroming naar het hoger onderwijs wat beter en hebben de ouders een kansrijke achtergrond.

Toch is het niet zomaar alleen weggelegd voor een middenklassenpubliek. Yuri Debelder is leraar geschiedenis in het Institut de la Sainte Famile de Helmet in Schaarbeek, een school die voor zijn kansarme leerlingen veel steunmiddelen ontvangt vanuit het encadrement différencié-beleid. De school opende dertien jaar geleden een afdeling immersie, voor 25 procent van de tijd. ’Voor de meeste ouders is dit een bewuste keuze. Hoewel ze zelf geen Nederlands spreken, beseffen ze het belang ervan voor hun kinderen. In het eerste jaar kennen mijn leerlingen geen woord Nederlands, ondanks zes jaar basisonderwijs. Maar vanaf het derde jaar begint het beter te gaan. Dan kunnen ze bijvoorbeeld zelf een synthese van een les schrijven. In de laatste graad gaat het in crescendo. Ze begrijpen alles en schrijven iets complexere zinnen. Spreken blijft wel moeilijk, omdat Nederlands na de schooluren geen verlengstuk heeft in de brede omgeving. Ze zijn ook niet zo gemotiveerd om te spreken. Vaak zijn het hun ouders die de keuze voor immersie maakten. Universiteit kunnen de meesten niet aan. Vaak proberen ze wel hogeschool. Globaal is immersie een positief verhaal. Als ik hen vergelijk met hun collega-leerlingen in de niet-immersieklassen, dan zie ik een wereld van verschil.’


Bronnen:

  • Interview Birgid Decleyn, directrice basisschool Pistache in Schaarbeek, 22 oktober 2021
  • Interview Bruno De Lille, algemeen directeur scholengroep Sint-Goedele Brussel, 20 oktober 2021
  • Interview Dirk Jacobs, professor sociologie ULB, 25 oktober 2021
  • Interview Els Consuegra, professor pedagogie aan de lerarenopleiding van de VUB, 3 november 2021
  • Interview Helena Van Driessche, directeur GO! Meertalig Atheneum Woluwe, 14 december 2021
  • Interview Jan De Broeck, Piet Vervaecke en An Lanssens, Onderwijscentrum Brussel, 22 december 2021
  • Interview Johan De Donder, leraar Nederlands, geschiedenis, economie, Maria-Boodschaplyceum, 17 januari 2022
  • Interview Rozewinde Gerits, lerares geschiedenis, Comenius Koekelberg, 28 november 2021
  • Interview Sven Moens, directeur basisschool Paviljoen, Schaarbeek, 5 oktober 2021
  • Interview Yuri Debelder, leraar Geschiedenis immersieschool Institut de la Sainte Famile de Helmet in Schaarbeek, 6 november 2021
  • ‘Thuistalen op school: talen versterken elkaar’, 28 november 2021, Bruzz.

Homepage