‘Êtes-vous belge comme nous, monsieur?’

Aflevering 35

Leerlingen die nog nooit een kip hebben gezien, lege brooddozen op school, meisjes die beter presteren dan jongens, asielzoekers met een getraumatiseerd verleden. Het bepaalt allemaal de hyperdiversiteit in de klas. De Brusselse jongeren zelf gaan daar vlot mee om. Toch zijn er ook uitdagingen waar een leerkracht in Waregem minder van nipt. ‘Homoseksualiteit en evolutietheorie? Ik ga niets uit de weg. Met humor bereik je veel.’

De campus van The International School of Brussels baadt in de schaduw van het Zoniënwoud en is bezaaid met turnzalen, tennisvelden, een theater, modulaire klaslokalen en sportvelden voor baseball en American football. Kraaknet, soms vast tapijt in de klas en een akoestiek om u tegen te zeggen. Zo heb je nog monumenten in de stad: Catteau of Cours Saint-Michel, elk met een stevige onderwijsreputatie. Niet daar ligt de uitdaging van het Brussels onderwijs. Wel vooral opnieuw in de volkswijken waar leerlingen hun leraar al eens vragen: ‘Êtesvous belge, monsieur? Mais belge comme nous?’

Van de 41 procent kinderen die in het Brussels Gewest in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens leeft, vind je de meesten hier. Dat is een verhaal van leerlingen die soms nog nooit een kip hebben gezien, omdat een uitstap buiten de stad er niet in zit. Het verhaal van lege brooddozen op school, aankomen op sandalen in de winter, soms een onfris geurtje hebben of in slaap vallen, omdat kinderen de avond voordien in te kleine huizen te lang moesten wachten tot de televisie werd afgezet. ‘Ik word er soms ongelukkig van dat we niet meer kunnen doen’, betreurt zorgcoördinator en ervaren lerares Griet Van Landegem van de tienerschool op de Campus Kompas in Schaarbeek. ‘Tijdens de zoomsessies van de coronalockdowns zag je hoe ze in die kleine kamers en livings leefden. Er zijn meisjes en jongens die hun moeder ontlasten door al op vroege leeftijd zorgtaken op zich te nemen.’ Veel andere leerlingen verdienen met kleine jobs na de schooluren bij, wat ook niet bevorderlijk is voor de leerprestaties. Meisjes doen het globaal beter dan jongens. Dat is dan een stukje genderdiversiteit die je ziet in de klas. Voor hen kan de school een veilige omgeving zijn, een uitlaatklep voor de sociale controle van thuis. En de hyperdiverse klassen blinken voor de rest uiteraard uit in de rijke schakering van moedertalen, migratieachtergronden en culturele verschillen.

Taboe

Uit een breed gevoerd onderzoek onder 1880 Brusselse leerlingen blijkt hoe de meeste jongeren vlot met deze diversiteit omgaan. Ze zien hun etnisch gemengde vriendschappen als een logisch gevolg van wonen in Brussel. Ze zijn er trots op en geven blijk van wederzijdse interesse in elkaars taal, tradities, feesten en levensbeschouwing. Tegelijk zijn die vriendschappen onderhevig aan ongeschreven regels. Om conflicten te vermijden, worden thema’s zoals de Armeense genocide niet aangeraakt.

Meer nog. Het onderzoek legt bloot hoe sommige onderwerpen zo controversieel zijn dat ook veel leerkrachten geneigd zijn om ze uit de weg te gaan. Professor politieke wetenschappen Dimokritos Kavadias van de VUB: ‘Praten over seksuele geaardheid stuit op weerstand van evangelisten, christenen en moslims. Daarbij komt ook een relatief stereotiep genderdenken. Het idee dat vrouwen meer kansen moeten krijgen om op hetzelfde niveau als de man te komen, kan in de klas worden gecontesteerd. Ook de evolutietheorie is een moeilijk of onbespreekbaar thema. Globaal gezien dan toch, want je mag niet homogeniseren. Er is heus wel een groep die zegt: religie is privé en onderwijs is onderwijs. Daarmee kan je wel praten. Toch hebben veel leraars de neiging om die onderwerpen te vermijden of ze worden gered door de bel. Je merkt dat ook in verband met de erg gevoelige Palestijnse kwestie. Leraars kunnen in een kramp schieten. Vergeet niet dat ze politiek neutraal moeten zijn. In een klas zeggen dat de Turkse president Erdogan een dubieuze figuur is, kan tot een klacht leiden’.

‘De vraag bij al die moeilijke thema’s is vooral hoe je ze aanbrengt. Hoe creëer je bij leerlingen toch een opening en breek je de weerstand. Boet dus niet in op kennisoverdracht, maar zoek eerder naar tussenstappen om je publiek mee te krijgen. Dialoog blijft hét middel om controverse en vijandigheid aan te pakken. En het ontwijken van bepaalde onderwerpen erodeert het gezag van de leraar.’ 

Ik leg dit voor aan een resem ervaren leraars en directies. Niet ontwijken. Duidelijke grenzen stellen. Geloof is iets wat je gelooft en wetenschap iets wat je bewijst. Daar komt het grotendeels op neer. ‘Ons pedagogisch project staat boven het geloof’, duidt directeur Han Vanackere van de basisschool Maria Assumpta in Laken. ‘Kinderen mogen meedoen aan de ramadan, maar moeten ook wel meedoen aan turnen. We informeren ons regelmatig bij moslimouders en -medewerkers en laten ons adviseren over de gevoeligheden van de ramadan. Als jongens op basis van religie commentaar op de kledij van meisjes hebben, dan halen we er meteen de ouders bij en herhalen we ons standpunt dat kledij enkel mag worden beoordeeld op basis van veiligheid. En tijdens schoolfeesten maken ouders klaar wat ze willen: thee, koekjes, maar we voorzien ook bier. Bos- en zeeklassen? Dan is er veggie, halal- en varkensvlees. We streven telkens naar maatregelen waarbij iedereen zich optimaal voelt. De kunst ligt in het open praten, geven en nemen, en dat lukt prima.’

Frank Peeters van het Imelda-Instituut in Molenbeek ziet er weinig graten in. ‘Ik ga niets uit de weg. Homoseksualiteit en de evolutietheorie? Met humor bereik je veel en de leerlingen kunnen daar ook goed tegen. Hen overtuigen is een ander paar mouwen, maar dat hoeft ook niet. Belangrijker is dat ze gewoon van de kennis kunnen proeven. ‘Homoseksualiteit is vies voor veel leerlingen’, vertelt Renaat Ginis van het Sint-Jozefscollege in Woluwe. ‘Ze mogen dat zeggen, maar dan moeten ze ook aanvaarden dat ik Mohammedcartoons toon. Dat heet recht op vrije meningsuiting. En dit leidt vaak tot geweldige discussies met toffe resultaten.’ Met Frank Hoornaert van het Sint-Guido-Instituut gaat het in crescendo. ‘Geef les in Waregem en je mag ervan uitgaan dat 95 procent geen moeite heeft met de evolutietheorie. Maar ik zou daar voor geen geld in de klas willen staan. Ik vraag mijn Anderlechtse gasten vooral om kritisch te durven twijfelen aan gelijk welke autoriteit, God, maar ook Darwin. Daarna staat het hen nog altijd vrij om te denken wat ze willen. Zowel leraars als leerlingen moeten idealiter empathie opbrengen. Thema’s als vrijheid en gelijkheid? Zijn dat wel topwaarden voor leerlingen die dit in sommige herkomstlanden nooit hebben gekend? Attent zijn voor hun achtergrond en die ook in de klas benutten, is belangrijk. De jaarlijkse uitstap naar Ieper vinden we bijvoorbeeld erg nuttig. Je hebt dan soms leerlingen die Syrië meemaakten of een adolescent die een familielid verloor in de Rwandese genocide. In de slachting van de Westhoek horen ze een transversaal verhaal dat hen hartkloppingen kan bezorgen.’

Met asielzoekers en nieuwkomers heb je nog een groep die superdiverse klassen kleurt. Voor hen is er langs Nederlandstalige kant 1 jaar OKAN-onderwijs voorzien om de taal aan te leren. Wie ouder is dan zestien vangt bot, maar kan wel terecht bij Taalkot, georganiseerd door Ligo Brusselleer in samenwerking met enkele beroepsscholen. Die dag is leraar Wim Ipers ingepakt als Sinterklaas. Eén voor één mogen vier Afghanen en een Marokkaanse op zijn knie plaatsnemen. Ondertussen wordt Nederlands ingelepeld: baard, wit, mantel, rood. ‘De meeste jongeren van Taalkot zitten in een asielprocedure, waren soms tot vier jaar onderweg en leerden tijdens hun reis veel straatwijsheid. Ze blijven bij ons zolang ze onvoldoende het jargon van de school beheersen. Want één jaar OKAN is vaak niet genoeg. Er zijn drempels die hun leerproces verstoren. Het zijn oorlogskinderen uit ontwrichte gezinnen, in volle puberteit, maar zonder ooit een stabiele kindertijd gekend te hebben. Hun bandbreedte zit vol. Hier krijgen ze Nederlands op hun ritme en met veel adempauzes. Het gebeurt te vaak dat deze kinderen meteen in een reguliere klas moeten meedraaien. Maar in een groep van tien leerlingen onderscheiden wij gemakkelijk zes verschillende niveaus. Dat zou eigenlijk standaard moeten zijn: veel kleinere klassen met doorgedreven vormen van gedifferentieerd leren.’

De mate dat leerlingen zich gehoord en begrepen voelen en zich eerlijk en gelijk behandeld voelen, scoort niet zo goed. Ook dat blijkt uit het onderzoek van Dimokritos Kavadias en zijn team. ‘Een mogelijke verklaring kan het hoge personeelsverloop in het Brussels secundair onderwijs zijn. Langs Nederlandstalige kant woont de overgrote meerderheid niet in het gewest en de helft van de starters vertrekt weer binnen de vijf jaar. Sommigen hebben weinig voeling met Brussel, terwijl leerlingen het juist belangrijk vinden dat je aandacht voor hun leefwereld toont. Het gevolg is navenant. De perceptie van discriminatie ligt vrij hoog. De bereidheid om de orde te willen verstoren, stijgt. En het geloof in democratie daalt.’

‘Miscommunicatie tussen leraars en leerlingen komt vaak voor’, weet Tomas De Kerpel. ‘Het is een van de redenen waarom wij worden ingeschakeld. ‘Een leraar uit Vlaanderen is niet altijd even goed bekend met de context van de Brusselse leerling en een Brusselse leerling kent niet steeds de Vlaamse leerkracht. Een scheef woord is dan algauw gezegd.’ Zijn vzw Abrusco is samen met bijvoorbeeld het Onderwijscentrum Brussel een van de buffers die het Brussels Nederlandstalig onderwijs flankeert. Lees: het Franstalig onderwijs beschikt veel minder over die extra middelen. Daar is het nog moeilijker. Abrusco biedt onder andere programma’s aan voor leerlingen die nood hebben aan individuele ondersteuning. Ze leren dan omgaan met motivatie, gedrag en emoties. Naast één op één werken kan de vzw ook naar klassen gaan die in hun geheel niet draaien of waar het dreigt mis te lopen. Daar probeert ze zicht te krijgen op groepsdynamieken en werkt ze aan herstel, geweldloze communicatie, teambuilding of weerbaarheid.

‘We werken aan de onderliggende oorzaken van schoolmoeheid, spijbelen, kwaad worden of dichtklappen’, zegt Tomas. ‘Het probleem van schooluitval is erg groot. We schatten dat een aanzienlijk percentage van de leerlingen in het Brussels Nederlandstalig onderwijs er vroegtijdig mee stopt en vaak onder de radar verdwijnt. Eventueel gaan ze over naar het Franstalig onderwijs, maar aangezien er tussen het Nederlands en het Franstalig onderwijs weinig tot geen gegevensuitwisseling is, weten we dat niet altijd. Wij proberen vaak de brandjes te blussen, maar we moeten in de toekomst nog meer inzetten op het preventieve luik, en dan spreek je over het blijvend ondersteunen van scholen en proactief aan de slag gaan met groepen waarvan we weten dat het snel kan misgaan.’ 


Bronnen:


Homepage