Topscholen en zinkende schepen

Aflevering 33

Het zit sterk in de hoofden dat het Brussels Nederlandstalig onderwijs beter is dan het Franstalig. Maar is dat zo? En vergeten we niet vaak dat beide taalnetten vooral uitdagingen delen? Sterke en zwakke scholen, veel leerlingen die worden achtergelaten, het grote lerarenverloop en vooral het dramatische lerarentekort. Want dan is er gewoon geen school, geen goede, geen slechte, geen.

Het zit sterk in de hoofden dat het Brussels Nederlandstalig onderwijs beter is dan het Franstalig. Maar is dat wel zo? Er zijn zeker verschillen. In Franstalige scholen wordt bijzonder veel gedubbeld. 62 procent van de leerlingen doet een jaar minstens één keer over. In het Nederlandstalige net is dat wat lager: ongeveer 40 procent. In het Franstalig onderwijs zijn de eindtermen vager geformuleerd en is de doorlichting zwakker. De digitalisering hinkt achterop. Leerkrachten worden er iets minder betaald, staan voor grotere klassen en hebben minder ondersteuning. En los van het immersieonderwijs draagt het Franstalig onderwijs een goede tweetaligheid Frans-Nederlands ook niet erg hoog in het vaandel.

‘Maar stellen dat het Nederlandstalig onderwijs beter is, is eigenlijk een ongedocumenteerd buikgevoel zonder statistische evidentie’, zegt professor politieke wetenschappen Dimokritos Kavadias van de VUB. ‘We hebben alleen cijfers over het Nederlandstalig en Franstalig onderwijs in het algemeen, en niet apart voor Brussel. Dan kan je moeilijk vergelijken. Wel blijkt uit de Brusselse Taalbarometer dat mensen die afstudeerden in het Nederlandstalig net zich vaker meertalig noemen. Mogelijk is ook de tegenstelling tussen goede en slechte scholen groter aan Franstalige kant.’

We vergeten vaak dat beide taalnetten vooral uitdagingen delen. Niet elk kind wordt even ver meegetrokken. Zo bepalen de thuistaal, het inkomen van de ouders en de migratieachtergrond in sterke mate de uitkomst van de schoolloopbaan. Dat heet onderwijsongelijkheid. ‘In het Franstalig buitengewoon basisonderwijs zien we een oververtegenwoordiging van kinderen in armoede’, slaat Fred Mawet van de denktank ChanGement pour l’égalité met de hand op tafel. ‘Terwijl je toch niet kan stellen dat mensen in armoede vaker doof of blind zijn. De school oriënteert leerlingen dus in functie van hun sociale origine, en dat begint al van in de kleuterklas.’ Eens in het secundair is het vaak hoog beginnen en dan via technisch- en beroepsonderwijs vallen en blijven vallen, vaak tot helemaal uit de boot. Dat is het befaamde watervalsysteem. Vlaanderen kent hetzelfde verhaal. Kansarme leerlingen scoren lager op wiskunde en leesvaardigheid, zitten na doorverwijzing vaker in richtingen waar ze niet zelf voor kozen en hebben een slechter welbevinden op school. Het prestatieverschil tussen een vijftienjarige autochtone en allochtone leerling – om voor één keer die woorden te gebruiken – is er een van de grootste binnen de OESO-landen. Stoot je dan toch door naar het hoger onderwijs, dan volgt daar nog meer van hetzelfde. Ondanks de maatregelen om de voorbije drie decennia tot meer gelijke kansen te komen, zijn jongeren van langopgeleide ouders er tot vier keer meer vertegenwoordigd. Voor een kansarme student betekent één keer niet slagen vaak ook einde verhaal.

‘Goede’ en ‘slechte’ scholen

Om de reputatie en de aantrekkingskracht hoog te houden, worden ‘moeilijke’ of ‘zwakkere’ leerlingen gemakkelijk doorverwezen naar scholen die op den duur haast geen ander publiek kennen. ‘Een groot probleem’, vindt onderwijssocioloog Dirk Jacobs: ‘Want zo geraken leerlingen met de meeste uitdagingen in bepaalde scholen geconcentreerd. Soms kunnen zulke scholen behoorlijke resultaten neerzetten, maar in het algemeen doen ze het slechter.’

‘Bruine’ scholen worden ze soms nog genoemd. Daarin doet het Brussels Nederlandstalig onderwijs het dan allicht iets beter. Sinds de jaren 2000 probeert het inschrijvingsbeleid een sociale mix te garanderen. 35 procent van de plaatsen wordt daarbij voorbehouden aan leerlingen die in aanmerking komen voor ondersteuning vanuit het gelijke-kansenonderwijs (GOK). En 55 procent van de plaatsen is gereserveerd voor kinderen van Nederlandstalige of anderstalige ouders die een woordje Nederlands kennen. ‘Vroeger beslisten de schooldirecties zelf wie ze toelieten’, duidt Joost Vaesen van het LokaalOverlegPlatform (LOP) Brussel. ‘Door het huidige inschrijvingsbeleid hebben we toch wat meer gemengde scholen gekregen.’ Mix wordt ook bereikt doordat sommige langgeschoolde Nederlandskundige ouders voor hun kinderen absoluut Nederlandstalig onderwijs wensen. Omdat ze in de enkele ‘goede’ Nederlandstalige scholen geen plaats vinden, schrijven ze zich samen met gelijkgestemden in een concentratieschool in. Een opvallende leraar of directeur, een mooie verbouwing, een andere aanpak of een goed fietsbeleid kunnen daarbij de triggers zijn.

Ook aan Franstalige kant is er een inschrijvingsbeleid dat sociale mix wil stimuleren, maar in de feiten is dat niet heel performant. ‘De positieve impact van een goede sociale mix is nochtans gekend’, betreurt Dirk Jacobs. ‘Het is goed dat diverse jongeren elkaar leren kennen. Het versterkt de sociale cohesie en voor nieuwkomers en kansarme kinderen bevordert het de leerprestatie. In Vlaanderen zien we bijvoorbeeld hoe elitescholen in termen van leerwinst geen betere resultaten boeken dan goede gemengde scholen.’

De bestaande inschrijvingssystemen bereiken niet het beoogde doel en het ziet er niet naar uit dat men die performanter wil maken in de richting van meer sociale mix. Onderwijsminister Ben Weyts (N-VA) besliste dat de huidige voorrangsregels vanaf september 2023 op de schop moeten. De voorrang van Nederlandskundigen wordt opgetrokken van 55 naar 65 procent en kansarme kinderen verliezen hun voorrang. Scholen moeten voortaan 20 procent plaatsen vrijhouden voor zogenaamde ‘ondervertegenwoordigde groepen’, die ze zelf mogen bepalen. Vlaanderen zet met die maatregel de deur open voor meer segregatie. Voor Brussel is het afwachten en blijft de schade mogelijk beperkt door het nijpende plaatsgebrek. De vele kansarme leerlingen zullen wel ergens terecht moeten.

Knelpuntberoep

Sterke en zwakke scholen en te veel leerlingen achterlaten, zijn twee ernstige problemen. Maar ze zinken in het niets bij het tekort aan leerkrachten. Dan is er gewoon geen school, geen slechte, geen goede, geen. ‘Sommige scholen zijn zinkende schepen’, zegt Jan De Broeck van het Onderwijscentrum Brussel (OCB). ‘Zonder leraars stopt alles. In plaats van vormingen te geven, springen wij nu zelf bij in de klas.’ ‘Het tekort laat zich overal voelen, maar is langs Nederlandstalige kant acuter’, weet Dirk Jacobs. ‘Ook Vlaanderen wordt hevig getroffen, waardoor Brussel daar niet kan rekruteren. Bovendien gaan veel leerkrachten op pensioen en zijn er te weinig studenten in de lerarenopleidingen die hen kunnen vervangen.’

Als een school dan toch zijn vacatures ingevuld krijgt, is er dat andere euvel: het grote lerarenverloop. Zowel langs Franstalige als Nederlandstalige kant geven meer dan een derde van de leraars er gemiddeld binnen de vijf jaar de brui aan. Lesgeven in een Brusselse hyperdiverse context is niet gemakkelijk. De overgrote meerderheid van leraars komt van buiten Brussel en heeft hier minder voeling mee. Zodra ze kunnen, kiezen velen voor een job dichter bij huis. ‘Lesgeven in Brussel moet dringend aantrekkelijker worden’, zegt professor pedagogie Els Consuegra van de lerarenopleiding van de VUB. ‘Denk aan financiële voordelen, maar ook aan jobflexibilisering. Individuele leraars kunnen niet alles in hun eentje aan. Je hebt sterke stabiele teams nodig met daarin mensen die elk een specialiteit hebben. Iemand die meer feeling heeft met anderstaligheid, iemand die de thuissituatie van de leerlingen kent of voeling heeft met hoe jongeren over seksuele geaardheid denken. Nog iemand die de brug kan slaan met het brede netwerk rond de school. Laat al die mensen samenwerken en elkaar ondersteunen.’ Zo denkt ook directeur Sven Moens van de basisschool Paviljoen in Schaarbeek. ‘Laat leraars 75 procent van de tijd voor de klas staan en voor de rest werken aan thema’s die heel de school aanbelangen. Dus samen nadenken over hoe bepaalde dingen kunnen worden aangepakt. Maar om leraars klasvrij te krijgen heb je natuurlijk extra middelen nodig.’

Die middelen komen uit het GOK-beleid of het encadrement différiencié langs Franstalige kant. Zonder dat was het in scholen met veel kansarme leerlingen allicht nog erger, klinkt het. Ze hebben de scherpe kantjes van de onderwijsongelijkheid gevijld en de schoolsegregatie een beetje afgeremd. Maar in één adem hoor je ook scepsis. Worden de middelen wel altijd goed ingezet?

Brussels onderwijs. Daar gaan de volgende afleveringen over. Wie zijn de ouders? Wie zijn de leerlingen? Welke taalniveaus halen die leerlingen? Wat met meertalig onderwijs? En hoe pakken Nederlandstalige en Franstalige scholen uit met (micro)innovaties, in afwachting van een Marshallplan voor een moeilijk te sturen onderwijstanker?  


Bronnen:

  • Franck E. en Nicaise I. (2018). Iets gelijker, maar helaas niet beter. Trends in ongelijkheden in het Vlaamse onderwijs, 2003-2015. Leuven: HIVA / Gent: Steunpunt onderwijsonderzoek.
  • Interview Dimokritos Kavadias, professor politieke wetenschappen VUB, 22 december 2021
  • Interview Dirk Jacobs, professor sociologie ULB, 25 oktober 2021
  • Interview Fred Mawet, asbl ChanGements pour l’égalité, 29 november 2021 
  • Interview Els Consuegra, professor pedagogie aan de lerarenopleiding van de VUB, 3 november 2021 
  • Interview Han Vanackere, directeur basisschool Maria Assumpta, Laken, 12 oktober 2021
  • Interview Jan De Broeck, Piet Vervaecke en An Lanssens, Onderwijscentrum Brussel, 22 december 2021
  • Interview Joost Vaesen, voorzitter van het LOP (sectie Brussels basisonderwijs), 9 december 2021
  • Interview Interview Karima El Manzah, asbl Couleurs Jeunes, 1 februari 2022 
  • Interview Renaat Ginis, leraar geschiedenis, Sint-Jozefscollege, Sint-Pieters-Woluwe, 16 oktober 2021
  • Interview Sven Moens, directeur basisschool Paviljoen, Schaarbeek, 5 oktober 2021
  • Interview Yuri Debelder, leraar Geschiedenis, Institut de la Sainte Famile de Helmet, Schaarbeek, 6 november 2021
  • Marissal P. (2017), La mixité sociale résidentielle favorise-t-elle la mixité scolaire ? Le cas Bruxellois. In: Belgeo, nr. 2-3.
  • ‘Nieuwe voorrangsregels zullen in Brussels basisonderwijs tot minder sociale mix leiden’, 18 oktober 2021, Bruzz.
  • Pulinx R., Schrooten M., Emmers E. (red.) (2021), Diversiteit in het hoger onderwijs. Van theoretisch kader naar praktijkgerichte verandering. ASP Editions, Brussel.

Homepage