Brussel is Europese top… (wat armoede betreft)

Aflevering 9

Er is haast geen thema waarover je kan interviewen zonder dat armoede ergens om de hoek loert. En het verbetert niet. Armoede tekent hyperdivers Brussel. De eerstelijnswerkers zitten op hun tandvlees en de nuldelijn, dus burgers, religieuze gemeenschappen en etnisch-culturele zelforganisaties worden een essentiële schakel in het welzijnslandschap.

Weer of geen weer, van maandag tot donderdag rollen de vrijwilligers van vzw Cultureghem hun mobiele keukens tot onder de overdekte hallen van de Slachthuizen van Anderlecht. Samen koken voor de buurt en wie dat nodig heeft. ‘Mispak je niet’, zegt coördinator Yannick Roels. ‘Armoede oogt lang niet altijd hard. Het is hier vaak een joyeux bordel. Mensen sluiten spontaan aan rond kookpotten en snijtafels, zijn trots om iets bij te dragen en tonen veel goesting. En ja, soms is bij de ene de veer gesprongen. Dan zet je die even op een stoel met een kom soep tot de veerkracht weer de bovenhand neemt.’

Veerkracht. Ook Rebecca Thys zag het vaak tijdens haar breed gevoerde veldwerk onder Brusselse dak- en thuislozen. En ja, soms hijst dit mensen na verloop van tijd weer op het droge. Zeven jaar geleden interviewde ik Chisom en haar moeder. Het meisje was acht, Nigeriaans, asielzoekster, sliep in een Molenbeeks krot van een huisjesmelker en was door het vermaarde dansgezelschap Ultima Vez geselecteerd voor een spektakel op de planken van de KVS. Vandaag is ze vijftien, Belgisch, met papieren en goed op weg om als professionele danseres door te groeien. Armoede hoeft geen noodlot te zijn.

Toch is het steeds vooral de rauwheid ervan die aan mij blijft kleven. Al jaren lees ik de Brusselse Armoedebarometer. Het wordt er enkel meetbaar erger op. Ik overdrijf, maar slechts een beetje: in nagenoeg elk interview over gelijk welk thema loerde Brusselse armoede alweer om de hoek. Samen met de huisvestingssituatie is dat in hyperdivers Brussel identiteitsbepalend.

Cijfers die naar Prozac leiden

In 2020 moest 31 procent van de Brusselaars rondkomen met een inkomen onder de armoederisicogrens. Dat is respectievelijk 2 tot 3 keer meer dan in Wallonië (18 procent) en Vlaanderen (10 procent).

Vertaald naar kinderen en adolescenten is het nog somberder gesteld. 41 procent van hen leeft in een gezin met een inkomen onder de armoedegrens. Dat is bijna 1 op 2, en respectievelijk bijna 2 tot 4 keer meer dan in Wallonië (22 procent) en Vlaanderen (12 procent).

De deprivatie-index concretiseert de leefomstandigheden van deze kinderen. Aan de hand van 18 items meet hij wat ze mogelijk ontberen: een plek voor huiswerk, internetaansluiting, een week per jaar op vakantie gaan, een warm huis, enkele nieuwe kleren, twee paar schoenen, dagelijks fruit en groenten of de deelname aan schooluitstappen. Zodra 3 of meer items ontbreken, ben je gedepriveerd. 29 procent van de Brusselse ketten zit in dat schuitje en maar liefst 8 procent beschikt niet over 13 items. Met hen zit je in de extreme categorie van jongeren die potentieel hongerlijden. Erger nog, het gaat om een onderschatting, omdat de mensen zonder wettig verblijf hierin niet verrekend zijn. Met deze scores zit Brussel bij de slechtst presterende regio’s van Europa en evenaart het het niveau van deprivatie van voormalige Oostbloklanden, zoals Roemenië en Hongarije.

Nog wat zinderende realiteiten? In 2019 kent 23,5 procent van de Brusselse huishoudens waterarmoede. Te duur water impacteert de persoonlijke en huishoudelijke hygiëne. In 2020 kan 26 procent van de Brusselaars niet regelmatig deelnemen aan een vrijetijdsactiviteit, zoals sport, naar de bioscoop of een concert gaan. 44 procent kan geen onverwachte uitgave aan. Nog in 2020 daalt het aantal werklozen die van de RVA een werkloosheids- of een inschakelingsuitkering ontvangen. Dat lag toen deels aan de toename van de tewerkstelling, maar ook aan de verstrengde voorwaarden voor de toekenning van deze uitkeringen. Het gevolg is dat een stijgend aantal (jong)volwassenen voor een leefloon op het OCMW terugvalt.

Beleidsmakers spreken niet graag over gekleurde armoede. Nochtans treft armoede in het bijzonder Brusselaars met een migratieachtergrond. Andere meetbare risicofactoren zijn de scholingsgraad, de huisvestingssituatie en de gezinssamenstelling (lees: vooral eenoudergezinnen).

‘Waarom Brussel dan wel zo’n hoge concentratie armoede heeft, is een complexe vraag’, denkt professor sociale geografie Chris Kesteloot luidop na. ‘De schaal van de stad speelt een rol. Hoe groter die is, hoe meer armen je automatisch hebt. De infrastructuur voor weinig bemiddelde nieuwkomers is hier ook beter uitgebouwd. Men zoekt en vindt mensen die dezelfde taal spreken en je helpen. En armoedebestrijding heeft vooral met beleid te maken. De centrumgemeenten hebben grotere noden, maar te weinig middelen. De dotaties die ze na herverdeling van het Brussels Gewest ontvangen, zijn te laag. Nu helpen de wat rijkeren uit Woluwe of Ukkel de minder rijken uit Sint-Joost of Molenbeek. Terwijl de echte rijken uit Overijse bijvoorbeeld wel genieten van de voordelen van de stad, maar via belastingen niets bijdragen. Mochten die rijken binnen de gewestgrenzen wonen, dan zouden de gemiddelde armoedecijfers overigens lager zijn. Voor Antwerpen is dat bijvoorbeeld zo.’

ULB-professor sociale geografie Benjamin Wayens vult aan: ‘De informele solidariteitsnetwerken zijn groter in Brussel en er zijn meer sociale diensten. In het Sint-Pietershospitaal kan je te allen tijde terecht, zelfs als dakloze zonder papieren. Of scholen zullen al meer ervaring hebben met het inschrijven van kinderen zonder papieren.’

Eigen schuld, dikke bult

Ondanks het sociale aanbod hebben veel mensen geen toegang tot rechten, of ze nemen die niet op. De non-take up van rechten is een belangrijke realiteit in Brussel wegens niet kennen, niet vragen of rechten niet voorgesteld krijgen. ‘De administratieve complexiteit en de wachttijden werken ontmoedigend’, zeggen Emma Janssens en Barbara Goethals van het Brussels Platform Armoede. ‘Weinig hulppremies worden automatisch verlengd. OCMW’s kunnen extra ondersteunen voor schooluitstappen. Dat bestaat allemaal. Maar elk stukje moet je apart aanvragen. En dan zwijgen we nog over het feit dat Brussel 19 OCMW’s heeft, elk met hun eigen systeem. En dit terwijl mensen in armoede juist vaak verhuizen en in verschillende OCMW’s terechtkomen.’

Het niet opnemen van rechten stuurt het cliché bij van de arme als profiteur of sukkelaar die het aan zichzelf te danken heeft. ‘Men denkt te weinig vanuit de concrete leefwereld van mensen in armoede’, vervolgen Emma en Barbara. ‘Het individuele schuldmodel domineert, maar armoede genereert hopen stress. Post ontvangen is meteen paniek, want er zal wel weer iets zijn. Hun hoofd zit zo vol dat ze geen bandbreedte meer over houden. Er zit geen rek op voor dingen die anderen als heel normaal ervaren.’

Ik lees hoe de situatie niet verbetert, maar verslechtert. De formeel erkende eerstelijnswerkers zijn onderbemand en zitten op hun tandvlees. Dat leidt ertoe dat ze zich steeds meer beroepen op de hulp van de informele nuldelijn, dus burgers, religieuze gemeenschappen en etnisch-culturele zelforganisaties. Rebecca Thys: ‘Gezinnen die kampen met een multiproblematiek blijven vaak gedeeltelijk buiten het vizier van de officiële zorgcircuits. De nuldelijn is veel laagdrempeliger en vandaag een essentiële schakel in het Brusselse welzijnslandschap. Hier zijn geen wachtlijsten, voorwaarden en administratieve procedures. Veel mensen in armoede trachten eerst zelf hun plan te trekken, eventueel met de hulp van deze informele netwerken uit hun omgeving. De burgerinitiatieven van mensen met een migratieachtergrond zijn bijzonder divers. Ze doorbreken sociaal isolement en komen tegemoet aan basisnoden, zoals voedsel of huisvesting. Vaak vervullen ze ook een brugfunctie naar de professionele hulpverlening. Maar in heel deze rol worden ze nauwelijks erkend door de overheden en al zeker niet vergoed. Vrijwilligers ervaren dit als de wereld op zijn kop.’

‘Klopt’, pikt socioloog Dirk Jacobs van de ULB hierop in. ‘En als je in het bijzonder kijkt naar de etnisch-culturele zelforganisaties, dan kunnen we uit veel (internationaal) onderzoek één robuuste conclusie trekken. Ze zetten juist vaak geen rem op integratie. De beleving van de eigen etnische identiteit mag dan wel het vertrekpunt zijn, maar zelforganisaties zijn dikwijls veilige plekken in de stad vanwaaruit de brug wordt geslagen naar de bredere samenleving.’

Enkel al binnen de Brussels Marokkaanse, Turkse en Congolese ‘gemeenschap’ waren er in 2017 meer dan duizend burgerinitiatieven of zelforganisaties. Minstens 60 procent hiervan organiseerde sociale dienstverlening en activiteiten rond welzijn en gezondheid. B-mol? ‘Het Vlaams regeerakkoord van 2019 draait de subsidiekraan dicht voor sociaal-cultureel werk vanuit de eigen etnisch culturele groep’, aldus Rebecca Thys. ‘In 2020 erkende minister Bart Somers het Minderhedenforum niet langer als participatieorganisatie.’


Bronnen:

  • Interview Benjamin Wayens, professor sociale geografie ULB, 19 november 2021
  • Interview Chris Kesteloot, professor sociale geografie KU Leuven, 27 februari 2022
  • Interview Dirk Jacobs, professor sociologie ULB, 25 oktober 2021
  • Interview Emma Janssens en Barbara Goethals, Brussels Platform Armoede, 12 januari 2022
  • Interview Yannick Roels, coördinator vzw Cultureghem, 21 maart 2022
  • Interview Rebecca Thys, docente aan de Vives Hogeschool, 2 april 2022
  • KenniscentrumWWZ (2019), Diversiteit in de Brusselse zorg- en welzijnssector. Cahier 11.
  • Thys R. (2020), Kwetsbaarheid en veerkracht in Brussel. Brusselse gezinnen met kinderen in precaire leefomstandigheden. Kenniscentrum WWZ.
  • Vandecandelaere H. (2016), In Molenbeek. EPO, Berchem.
  • Van Den Broeck J., Degraeve S., Claeys J., Huysmans M., Stiens H. (eds.) (2021), Stemmen voor de stad. Perspectieven op stedelijk sociaal werk. Politeia, Odisee, Erasmushogeschool, Brussel.
  • Welzijnsbarometer (2020), Brussels Armoederapport. Observatorium voor Gezondheid en Welzijn Brussel.

Homepage