Hoe Brussel een wereldstad werd (1973 – 1989)

Aflevering 5

Na de migratiestop van 1974 brak een tweede fase aan in de Brusselse naoorlogse migratie. Nieuwe groepen bleven aankomen, maar nu in een context van economische crisis. In de wijken van de arme sikkel werd niet meer geïnvesteerd en nam de etnische zichtbaarheid toe. Het politieke discours over de migranten werd bitsiger.

In 1973 sloeg de oliecrisis toe. De inflatie steeg. De werkloosheid die omstreeks 1970 nagenoeg onbestaande was, nam geleidelijk spectaculaire proporties aan.

Als reactie op de crisis kantelde het economische model. De tijd van de industriële massaproductie was voorbij. Gedaan met de aanwerving van een leger arbeiders. De markt vroeg om een flexibele productie in kleinere hoeveelheden. Uitbesteding, het just in time-principe, tijdelijke en deeltijdse arbeid werden de nieuwe leidraad. Werkzekerheid boerde achteruit. Kortgeschoolden vingen een eerste keer bot.

Bovendien zag Brussel, als gevolg van de gestegen grondprijzen in de binnenstad en de ontwikkeling van nieuwe transportmiddelen, zijn industrie verhuizen naar de Rand. In industrieparken langs nieuwe snelwegen kon de productie op vrachtwagens worden geladen en meteen vertrekken. Tussen 1974 en 1995 gingen in de hoofdstad 95.000 industriële jobs op de schop.

Brussel compenseerde met de uitbouw van een diensteneconomie en zijn internationale ambitie. Met federale, regionale en Europese administraties en de enorme aantrekkingskracht op buitenlandse ondernemingen kreeg de dienstensector de overhand. Daarin werkten vooral pendelaars, langgeschoolde migranten en Brusselaars met diploma’s. Kortgeschoolden vingen een tweede keer bot.

Een groeiende groep migranten waar werkgevers enkele jaren voordien nog om smeekte, degradeerde door de crisis tot een werkloos arbeidsreserveleger of kwam terecht in meer precaire werkomstandigheden. ‘Op de koop toe moesten ze zich op den duur ook nog gaan verantwoorden voor hun nietsdoen’, aldus cultuurfilosoof Eric Corijn. ‘Het gewijzigde economische model zelf werd zelden in vraag gesteld.’

Ook de informele economie won aan belang. De crisis noopte tot het drukken van de arbeidskost. Soms kon dit door de bedrijven te delokaliseren naar lageloonlanden. Maar voor sectoren die in de lokale markt waren verankerd, vonden werkgevers een oplossing in zwartwerk. De grote arbeidsreserve maakte dit mogelijk. Wie jammerde om gebrek aan sociale dekking werd opzijgezet en vervangen. De bouwsector was een van de grote afnemers.

Hoezo, de migratiestop?

Een jaar na de oliecrisis draaide België de kraan dicht en kondigde in 1974 de migratiestop af. Dit had een grote impact op de gastarbeiders die hier al waren. Jarenlang hadden ze hard gewerkt, karig geleefd en vurig gehoopt om met hun spaargeld terug te keren. Deze droom spatte nu uit elkaar. De migratiestop weekte angst los. Zou men het land wel opnieuw binnen mogen eens men het had verlaten? Steeds meer richtten ze de blik op het gastland. Hierbij speelden ook generatie- en genderdynamieken  mee. Veel kinderen waren ondertussen aan hun schoolcarrière begonnen, maakten een mentale klik en wilden niet zomaar terug naar een land dat het hunne niet meer was. Ook veel eerstegeneratievrouwen waren meer ad rem dan hun dromerige echtgenoten. Intussen verzevenvoudigde de werkloosheid. Het Marokkaanse en Turkse gezinshoofd stond op straat. De zuurverdiende spaarcenten geraakten op. Schaamte alom.

De overheid die gastarbeiders steeds als goedkope inzetbare productie-eenheden had beschouwd en zich nauwelijks om opvang en integratiestrategieën had bekommerd, besefte steeds meer dat blijven de realiteit werd. Men sprak niet meer van gastarbeiders, wel van immigranten.

Ondanks de migratiestop bleef hun aantal in Brussel stijgen, vooral door familiehereniging. De statistieken gingen ook de hoogte in door de boorlingen van de immigranten en het feit dat Belgen bleven verhuizen naar de Rand.

Vanaf 1968 kwam er vrij verkeer bij voor onderdanen van de EEG-lidstaten. Telkens wanneer deze pool uitbreidde, en dit gebeurde in de jaren 80 met Spanje, Portugal en Griekenland, had dat een effect op de instroom van zowel lang- als kortgeschoolden. Neem Portugal bijvoorbeeld. Rond het Flageyplein in Elsene kan je vandaag nog de sfeer opsnuiven van wat de eerste generatie uit de jaren 60 uitbouwde: bars zonder opsmuk en met blinkende voetbalbekers, muren betegeld met azulejos en winkels met zoete kazen, puddinggebak, sardienen en gezouten bacalhau. Maar het perspectief om in 1986 toe te treden tot de Europese Unie genereerde een tweede migratiegolf. Europa eiste als toetredingsvoorwaarde dat Portugal zijn agrarische productie terugschroefde. Dit trof vooral kleine landbouwbedrijfjes in het noorden. Zo groeide in de jaren 80 in Sint-Gillis een tweede Portugese kern, vooral met mensen uit de streek van Trás-Os-Montes.

Ondertussen begon asielmigratie stilaan haar stempel op de stad te drukken. Vietnamese bootvluchtelingen, Chileense opposanten van Augusto Pinochet en Iraanse tegenstanders van Ruhollah Khomeini bereikten Brussel, samen met Poolse aanhangers van Solidarność en Koerden en Turkse christenen op de vlucht voor het Turkse leger.

In klassieke migratiegeschiedenissen en -tentoonstellingen wordt de complexiteit van deze periode zelden genuanceerd belicht. De studentenmigratie bijvoorbeeld hield aan en stopte niet met de crisis. In 1978 gaf communistisch China de aftrap voor een opendeurbeleid en het aantrekken van buitenlandse handel en investeringen. De technologische achterstand moest worden ingehaald. Studenten promoveerden tot gezanten die in het buitenland zoveel mogelijk kennis moesten vergaren.

Ook Congolese studenten bleven komen. In 1971 had president Mobutu het land herdoopt tot Zaïre. Zijn zaïriseringspolitiek verlamde de economie. De infrastructuur en de gezondheidszorg kregen rampzalige deuken. De kwaliteit aan de universiteiten stuikte in elkaar. Opnieuw koos een deel van de Congolese intellectuelen ervoor om in Brussel hun studies verder te zetten. Zij die hier al waren, begonnen hun verblijf op alle mogelijke manieren te rekken. Waarom terugkeren naar een land dat zijn eigen put groef?

De stijging van de migratiecijfers moet ook wel worden gerelativeerd. Ondanks de toename van de immigranten en het wegtrekken van de Belgen konden buurtsamenstellingen in de jaren 70 nog erg Belgisch zijn. Praat met Marokkanen die het Molenbeek van de jaren 60 en 70 meemaakten en de kans is groot dat er een nostalgische sfeer vanuit gaat. ‘Ik herinner me hoe ik met mijn ouders op Kerstmis bij onze Belgische buurvrouw Laurette ging eten en hoe zij dan weer tijdens de ramadan bij ons over de vloer kwam’, vertelt acteur Ben Hamidou. ‘Oud-Molenbeek was een dorp waar iedereen iedereen kende. Pas later begonnen de in- en uitstroomtendensen zo toe te nemen dat ik een gevoel van vervreemding kreeg.’

Terug naar de arme sikkel

Pas in de jaren 80 evolueerden de volksbuurten van de kanaalzone naar echte migrantenbuurten.

Om internationale investeringen en hoogwaardige jobs aan te trekken, werd de stad uitgerust met kantoren, winkelcentra, luxehotels en residentiële projecten. Hierdoor nam de druk op de woningmarkt toe. Nog meer migranten verhuisden naar de goedkopere centrumgemeenten rond het kanaal, met overbevolking en nog slechtere woonomstandigheden als gevolg. Zij die daar al waren, bouwden door de crisis geen kapitaal meer op en werden in hun sociale en geografische mobiliteit afgeblokt.Het fenomeen van noodkoop ontstond. In antwoord op de stijging van de huurprijzen kochten vooral Turken woningen van lage kwaliteit op.

De randverstedelijking, de bevolkingswissel, de crisis, de ombouw van de arbeidsmarkt en de neoliberale globalisering van de economie zijn structurele evoluties die de kanaalzone in de loop van de jaren 70 en 80 degradeerden tot een restgebied met loodzware werven. Buurten verzeilden in een schemerige transitieperiode. Veel scholen evolueerden er tot zogenaamde ‘bruine’ concentratiescholen. Het onderwijs reageerde log op de migraties en boerde verder met achterhaalde leerschema’s uit de tijd van de homogene Belgische klassen. Directies gingen er te gemakkelijk vanuit dat leerlingen de onderwijstaal zouden begrijpen. Doorverwijzing naar beroeps- en technisch onderwijs werden haast automatismen.

In een context van verarming en toenemende werkloosheid nam de informele economie aan belang toe. Semilegale autohandel op straat of in ateliers en achterhuizen tierde welig. Drugdealers versmolten met enkele honkvaste plekken en zorgden voor grimmigheid. De resterende Belgen participeerden niet in de nieuwe vreemde netwerken. Er ontstonden scheidingslijnen. Buitenstaanders begonnen de wijken van de arme sikkel te framen als migrantengetto’s. De overheid keerde zijn rug en de rijkswacht patrouilleerde met Golf GTI’s of soms torenhoog op paarden gezeten .

Door de werkloosheid en het opgeven van de terugkeergedachte ontplooiden kortgeschoolde migranten noodgedwongen een eigen etnische economie. Hun kleinhandel zette zijn eerste pasjes en blonk dikwijls uit in wanorde. In de Brabantstraat in Schaarbeek en langs de Gentsesteenweg in Molenbeek vulden ze het gat dat de weggetrokken Belgische middenstand had achtergelaten. In de Galerij van Elsene kwamen op het einde van de jaren 70 de eerste kapsalons en Afrikaanse cafés.

Na 1974 verhoogde ook de zichtbaarheid van de islam in het straatbeeld. Turken en Marokkanen deden wat Grieken, Polen en Russen in Brussel al veel langer hadden gedaan: ateliers en woonverdiepingen omtimmeren tot gebedsruimtes en koranschooltjes. Halalwinkels, kledingzaken, reisbureaus en boekenwinkels volgden. Meestal gebeurde die uitbouw van onderuit. Maar ook de buitenlandse overheden speelden een rol. De Turkse staat investeerde zwaar in de religieuze ideologie van de moskeeën en Saudi-Arabië promoveerde het streng conservatieve wahabisme.

Tot in de jaren 90 was ook de conservatieve Tablighi Jamaat-beweging stevig in Brussel gepositioneerd. Op een ogenblik van crisis en werkloosheid creëerde ze opnieuw orde in veel families door het ritme van de vijf dagelijkse gebeden of de ruimtelijke scheiding van mannen en vrouwen aan te moedigen. De eis van meisjes om op school de hoofddoek te dragen, ontstond vanuit de milieus van de moslimbroeders en de Tablighs. In Brussel gebeurde dit een eerste keer in 1989 in het Molenbeekse Serge Creuz Instituut.

Kweken als konijnen

De houding tegenover de migranten radicaliseerde, ondanks de wet van 1981 tegen racisme en xenofobie. Italianen die ‘enkel goed waren om de riolen met pasta te verstoppen’, werden steeds minder geviseerd. Maghrebijnen en Turken waren de nieuwe gedoodverfde zondebokken voor de crisis. ‘Ze pikken ons werk, kweken als konijnen en ruïneren onze OCMW’s.’

In aanloop naar de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 wilden christendemocraten een  vermindering van het aantal immigranten, meer integratie en een betere spreiding. Het FDF wilde de stop van alle migratie, behalve die van Europeanen. In Anderlecht vond de PRL 23 procent migranten te veel. In Molenbeek zei de Volksunie dat het humaan was als deze mensen zouden terugkeren naar hun leefwereld. De PS wilde een striktere migratiestop.

De clowneske uitschieter was natuurlijk burgemeester Roger Nols van het FDF: tegen de migratie, tegen de armoede en tegen de Vlamingen. Hij scandeerde dat migranten hun huizen niet onderhielden of de nachtrust aan hun laars lapten en verspreidde traktaten als Immigration! Ras le bol! Op 31 december 1986 beklom hij voor het stadhuis van Schaarbeek bij wijze van nieuwjaarsgrap in djellaba de rug van een kameel. Hiermee kloeg hij aan wat er zou gebeuren als vreemdelingen stemrecht kregen. In Sint-Joost-ten-Node hield de eeuwige burgemeester Guy Cudell daarentegen een gematigd of zelfs ronduit voluntaristisch discours, steeds consequent balancerend tussen zijn Belgische electoraat en begrip voor de migranten die, zo onderstreepte hij steevast, destijds door België zelf gevraagd waren om naar hier te komen.

Tijdens het verkiezingsjaar 1988 werd het discours gematigder en constructiever. Politici stopten met het stereotiep beschrijven van de vreemdeling en gingen op zoek naar concrete oplossingen voor de integratie. Enkel extreemrechts volhardde. Het Vlaams Blok behaalde in dat jaar zijn eerste verkiezingsoverwinning. Andere partijen beschouwden de migratie voortaan als onomkeerbaar en pleitten voor dialoog.

Minister van Justitie Jean Gol, de man die de gemeenten met veel vreemdelingen het recht gaf om vreemdelingen te weigeren, lag in 1984 tegelijk aan de basis van de wet die de voorwaarden voor de toekenning van de Belgische nationaliteit versoepelde. Het volstond om als kind in België geboren te zijn. Vooral in Brussel had deze wet een grote impact. Tussen 1988 en 2002 was het gewest goed voor bijna 35 procent van het totale aantal naturalisaties in België. In de jaren 90 volgde de politieke verzilvering. Een nieuwe electorale pot was ontstaan. De gemeenteraadsverkiezingen van 1994 leverden de eerste verkozen Belgen van vreemde origine op.

De boot van het migrantenstemrecht daarentegen (het recht voor niet-EU’ers om te mogen stemmen) werd vooralsnog afgehouden. In 1989 werd wel het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid opgericht. 42 jaar na de instroom van de eerste gastarbeiders werd voor het eerst op een geïnstitutionaliseerde manier werk gemaakt van een integratiebeleid.


Bronnen:

  • BrOOC (Brussels Open Online Course), Brussel ontcijferd. Onlinecursus van de ULB en de VUB over Brussel.
  • Interview met Erik Corijn, cultuurfilosoof en hoogleraar stadsstudies VUB, 2 augustus 2021
  • Vandecandelaere H. (2012), In Brussel. Een reis door de wereld. EPO, Berchem.
  • Vandecandelaere H. (2016), In Molenbeek. EPO, Berchem.

Homepage